In de afgelopen decennia gaf de Nederlandse wetgever steeds meer ruimte aan de strafrechter om te voorkomen dat door vormfouten verdachten niet naar behoren berecht konden worden. De laatste jaren bemoeit de Europese Unie zich steeds meer met ons strafprocesrecht. Mr. Mandy de Bruijn, promovendus bij de Open Universiteit, onderzoekt in haar proefschrift 'Armslag voor de strafrechter' de vraag of dat betekent dat de nationale ontwikkeling naar meer ruimte voor de strafrechter wordt doorbroken. De promotie vondt plaats op vrijdag 4 maart 2016 bij de Open Universiteit in Heerlen.
Gewijzigd speelveld
Tot voor kort was de verhouding tussen wetgever en rechter op het terrein van de strafvordering vooral een nationale aangelegenheid. Inmiddels is duidelijk dat de Europese Unie langzamerhand het nationale strafprocesrecht binnen zal dringen. De rechten voor slachtoffers en juridische bijstand bij een politieverhoor zijn inmiddels al vastgelegd binnen de Europese regelgeving. Met de bemoeienis van de Europese Unie wordt het speelveld derhalve uitgebreid van twee naar vier partijen: de nationale wetgever, de rechter, de EU-wetgever en het Hof van Justitie van de Europese Unie.
Terug naar strikte regelgeving?
Het onderzoek van de Bruijn is gericht op beantwoording van de vraag welke verschuiving in de verhouding tussen wetgever en rechter door de implementatie van EU-kaderbesluiten is opgetreden. Uitgangspunt hierbij is dat de wetgeving op het gebied van het nationale strafprocesrecht de afgelopen twintig jaar een terugtrekkende beweging van de wetgever ten gunste van de rechter liet zien. Het gevolg is dat de verhouding tussen rechter en wetgever geleidelijk is veranderd en de rechter algemene criteria aangereikt krijgt om zinvol te opereren. In de literatuur is aangenomen dat een toenemende bemoeienis van de EU-wetgever meebrengt dat de rechter aan striktere criteria wordt gebonden.
Geen beperking, wel verschuiving
Algemeen bekend is dat de eerste stappen die de EU op het terrein van de strafvordering heeft gezet de internationale rechtshulp betreffen. Sinds 2002 zijn lidstaten verplicht tot het wijzigen of invoeren van strafprocessuele bepalingen met betrekking tot de uitwisseling van personen tussen (EU-)lidstaten. Het Europees Aanhoudingsbevel is in dit verband wel bekend.
Uitkomst van het onderzoek van de Bruijn is dat de rechterlijke ruimte in een aantal gevallen inderdaad is teruggedrongen en dat dit verrassend genoeg niet is te wijten aan de Europese bemoeienis, maar berust op een keuze van onze nationale wetgever.
Aanbevelingen voor regelgeving
In enkele gevallen is het voorgekomen dat de strafrechter de nationale wetgever heeft moeten 'overrulen' omdat een te strikte nationale regeling in strijd kwam met de EU-regelgeving. Een aanbeveling zou kunnen zijn dat wanneer de wetgever toch meer grip op de strafrechtspleging wenst, de fundamentele normen en waarden worden vastgelegd in een sterker opgetuigde Grondwet in plaats van een gewone wet. Het EU-hof van Justitie oordeelt namelijk iets terughoudender ten aanzien van grondwettelijk vastgelegde waarden, waardoor de Nederlandse wetgever mogelijk meer sturing kan geven dan nu het geval is.
Promotie
Mr. Mandy A.J.H. de Bruijn, universitair docent straf(proces)recht bij de Open Universiteit, verdedigde haar proefschrift 'Armslag voor de strafrechter' op vrijdag 4 maart 2016 uur bij de Open Universiteit in Heerlen. De promotor is prof. mr. dr. E.F. Stamhuis (Open Universiteit).