Fraudewet pakt goedwillende burgers aan als criminelen
Iemand met een uitkering die niet of niet tijdig voldoet aan de inlichtingenplicht, moet het bedrag dat hij teveel heeft ontvangen terugbetalen en krijgt daarnaast nog een boete van 100% van dat bedrag. De vraag of mensen opzettelijk niet aan hun verplichting voldoen of dat er andere redenen zijn waarom zij dit niet kunnen, speelt in de uitvoeringspraktijk nauwelijks een rol. Zij worden beboet alsof zij fraudeerden. De ombudsman kreeg klachten van burgers die van goede wil zijn, maar zich behandeld voelen als criminelen.
Op papier biedt de Fraudewet de mogelijkheid boetes te matigen, maar de meeste uitvoeringsinstanties (UWV, SVB en gemeentelijke sociale diensten) ervaren deze ruimte niet. Waarnemend ombudsman Van Dooren: 'Soms wordt de boete gematigd tot 50 of 75% van het benadelingsbedrag, maar dan nog gaat het om disproportionele bedragen. Voor deze mensen zijn deze boetes onbegrijpelijk.' Het gaat om mensen die zich vergissen, mensen die niet kunnen bewijzen dat de uitvoeringsorganisatie een fout heeft gemaakt, mensen die iets verkeerd begrepen hebben, mensen die nog niet over de juiste informatie beschikten, mensen die een paar dagen te laat zijn door omstandigheden; allemaal worden ze zwaar beboet ingevolge de Fraudewet. Het leidt tot onzekerheid en tot wantrouwen richting de overheid.
Fraudewet is niet effectief
De Nationale ombudsman stelt ook vast dat de effectiviteit van deze wet in het geding is. De roep vanuit de samenleving was om fraudeurs streng te straffen. Daar is deze wet een antwoord op. De wet leidt echter in de praktijk niet tot een verhoogde pakkans voor echte fraudeurs. Van Dooren: 'De Fraudewet richt zich immers op het uitdelen van hogere boetes en niet op het verhogen van de opsporingscapaciteit of op het instellen van slimmere opsporingsmethoden'.
Aanbevelingen
De Nationale ombudsman doet de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de aanbeveling om, binnen het kader van de wet, instructies te formuleren die de uitvoeringsinstanties houvast bieden en de goedwillende burger de zekerheid geven dat hij niet onevenredig hoog wordt beboet. Hij adviseert de minister te bepalen dat bij geringe verwijtbaarheid de boete niet hoger mag zijn dan 10% van het benadelingsbedrag. Verder vindt hij dat na het opleggen van een boete mensen niet moeten worden uitgesloten van schuldhulpverlening en dat de beslagvrije voet moet worden gerespecteerd.